Nuttige Kunst

von Florian Malzacher

in: De Helling (Jun 2015): 12-20.


Natuurlijk is het een provocatie: na honderden jaren strijd voor de autonomie van de kunst, na decennialang leren dat de belangrijkste eigenschap van kunst haar dubbelzinnigheid is, na jaren van herhalen dat kunst vragen stelt en geen antwoorden geeft… klinkt nu plotseling een doordringende roep om nuttige kunst, om directe betrokkenheid, om artistiek activisme, om inmenging in de politieke werkelijkheid van onze samenleving en economie.

Deze roep is niet nieuw, hij kent voorlopers, zoals de productivisten Aleksei Gan, Alexander Rodchenko en Varvara Stepanova, die zich aan het begin van de twintigste eeuw inzetten voor een praktische en maatschappelijk nuttige rol voor de kunst. Hun collega, de constructivist Naum Gabo was het overigens niet met hen eens. Wat hem betreft kon kunst in het postrevolutionaire Rusland uitsluitend abstract zijn. Vijftig jaar later hernam Joseph Beuys met zijn Vrije Internationale Universiteit het maatschappelijk engagement. Hij verkondigde: “Leraar zijn is mijn grootste kunstwerk.”

Sinds de vroege jaren negentig is het concept geëngageerde kunst met nieuwe intensiteit verder ontwikkeld. Vooral de laatste jaren, te midden van de talloze politieke en economische crises, is artistiek activisme tot een lievelingsthema van de kunstwereld geworden. Of de actie zich nu afspeelt op het Tahrir-, Zucotti-, Syntagma-, Taksim- of Maidanplein, voor het Kremlin of in Japan na Fukushima, temidden van de iconische architectuur van Brazilië of onder de paraplu’s in Hongkong: steeds zijn de kunstenaars er als eerste bij. Maar één vraag keert steeds terug: welke rol kan kunst in deze bewegingen spelen?

Verwaterd

Het lijkt er op dat er opnieuw een ingrijpende verandering plaatsvindt in de verhouding tussen kunst en politiek. In de twintigste eeuw ontwikkelden politiek geëngageerde filosofen hun theoretische concepten op basis van eigen, vaak zeer concrete, politieke ervaringen en betrokkenheid. Denk bijvoorbeeld aan Michel Foucaults strijd voor mensenrechten in gevangenissen met zijn Groupe d’information sur les prisons; aan Alain Badiou’s betrokkenheid in de migratie- en asielpolitiek in Organization politique; aan Jacques Rancière die kortstondig lid was van een maoïstische groep en aan Antonio Negri, die voor zijn betrokkenheid bij Autonomia Organizzata zelfs een gevangenisstraf moest uitzitten. Daarna volgde vooral sinds de jaren negentig een generatie van filosofen, kunstenaars, curatoren enzovoort, die weliswaar voortbouwden op deze overwegingen maar ze vaak niet direct in verbinding bracht met hun eigen werkelijkheid.

Zo zijn we eraan gewend geraakt om concepten, cultuurtheorieën en kunstwerken politiek te noemen die zich vaak slechts in de verte baseren op theorieën die zelf ook al abstracties waren van de concrete politieke beweging waar ze uit voort kwamen. Een verwaterde voorstelling van politiek is tot leidraad van het hedendaagse culturele discourse geworden.

De klassieke slogan uit de jaren zeventig – ‘het persoonlijke is politiek’ – had tot doel mensen ervan bewust te maken dat maatschappelijke structuren niet eindigen bij de voordeur. Hij moest het privédomein politiseren, maar het lijkt er nu meer op dat het politieke geprivatiseerd is. Op dezelfde manier moest de gedachte dat het esthetische politiek is, de esthetiek politiseren. Ook hier lijkt eerder het politieke geësthetiseerd te zijn. Het voortdurende bewustzijn dat begrippen als waarheid, werkelijkheid en zelfs politiek uitermate complex zijn, heeft ons westerse middenklasse-discours op een doodlopende weg gebracht: we versimpelen te veel of we maken alles veel te ingewikkeld; we zijn te populistisch of we sluiten ons op in een ivoren toren. We sluiten kortom ofwel te veel mensen in, of te veel mensen uit. We zijn op een punt aangekomen dat het noodzakelijke bewustzijn dat alles contingent en relatief is, te vaak wordt misbruikt om intellectueel relativisme te vergoelijken.